|
De Vuurvink
Vuurvinken als groep zijn bepaald de
gemakkelijkse vogels wat aanpassing betreft. de
acclimatise- ring moet zorgvuldig gebreuren, als
deze vogels voor een deelvan het jaar buitenhuis
worden gehuisvest. In gematigde streken moeten ze
in de wintermaanden binnenshuis in een verwarmde
accomdatie worden ondergebracht. Deze soort is
vaak dicht bij de grond te vinden om naar zaadjes
en insekten te zoeken. Genesteld wordt in een
geschikte graspol, waarin de familie vuurvink
typerend koepelnest wordt gebouwd. Het legsel
omvat waarschijndelijk drie of vier eitjes
gelegt. Die door beide ouders worden bebroed. De
eieren komen na 12 dagen uit en de jomgen zijn
vliegvlug binnen 3 weken. Na nog een week zijn ze
al volkomen onafhankelijk. de jongen zijn in dit
stadium overwegend bruin van kleur, maar de
mannetjes kunnen al een rode waas hebben, die de
witte borst- vlekken missen. Ze krijgen het
volwassen verenkleed als ze zes weken oud zijn.
Het broedsucces hangt af van een goede aanvoer
van insekten en opfokvoer. Een paartje dat geen
aanstalten tot nestelen maakt kan doortoe verleid
door het aandieden van een nestkastje met een
hoeveelheid droog gras. Een paartje dat eenmal
aan het broeden is kan anderzijds moeilijk worden
gestopt. Een voliere moet zover mogelijk overdekt
zijn om het nest en de jongen te beschutten tegen
stortbuien die fataal kunnen zijn. In dat geval
moeten de planten in de voliere worden begoten en
liefst zo, dat de vogels er zo weinig mogelijk
door worden gestoord bij het broeden. Men
onderscheidt acht soorten vuurvinken met gelijke
verzorging. Sommige ervan zijn zelden
verkrijgbaar. Aangeboden wordt wel de
zwartbuikvuurvink. Er zijn kruisingen van
verschillende vuurvinken. In elk geval kan een
`eenzame` vuurvink in een gemengde collectie best
een parner zoeken van een verwante soort. Helaas
leven vuurvinken van nature niet erg lang
vergeleken met verwante wassnavels. Het hoge
geboortecijfer maakt dat echter tot op zekere
hoogte weer goed vooral ondergunstige omstandig-
heden in een voliere.
|